Cuba's oorspronkelijke kolonisten, de Taìno-Arawack indianen,
introduceerde bij deze Spaanse wereldreizigers de twee belangrijkste
gewassen van de Nieuwe Wereld: maïs en tabak. De Taìno-Arawacks waren zo
geavanceerd in hun landbouw in de 15e eeuw dat ze zelfs aquaculturele
technieken hadden ontwikkeld. Voordeel halend uit de warm water soorten
uit de vruchtbare Caribische Oceaan, ze bouwden kralen en visserijen om
tandbaars, rode snapper, tonijn en garnalen te vangen. Deze vissoorten
werden karakteristiek gekookt op de "barbacoa", of zoals we die nu
noemen, barbecue. Samen met vis, serveerde zij andere landbouw gewassen:
boniatos (zoete aardappelen, wit van binnen), malanga (een beige/roze
gekleurde type yam), hete chilis, yuca (ook het cassavebrood, wat heden
nog steeds wordt gemaakt), avocados, papaya, kokosnoot,
ananas en guave. Uit dank voor hun vriendelijkheid en al hun schatten
die zij met Columbus deelden en de golf Spanjaarden die na hem kwamen,
werden de Taìno-Arawack indianen genadeloos tot slaaf gemaakt en
afgeslacht. |